1 World 2 Travel
|
Egypte
|
Geschiedenis I
|
Een stroom als beschavingsbron
Egypte is het Kind van de Nijl Zonder de Nijl, tweede grootste stroom ter wereld, zou Egypte een woestijn zijn. Daarom wordt Egypte ook "het Kind van de Nijl" genoemd. Ruim 1400 kilometer lang stroomt ze door het land, dat maar een neerslag kent van 4 centimeter per jaar. De Nijl was 6670 kilometer (100 maal de Vlaamse kust) lang tot de Aswan-dam werd gebouwd. De vorming van het Nassermeer ontfutselde enkele meanders. De Nijl vindt haar oorsprong in de Kageera (Burundi), een voedingsrivier van het Victoria-meer en de Witte Nijl (Bahr-el-Dzjebel). De Nijl is wel de vruchtbaarste stroom wereld. Zij voert het rijke slib aan dat door de Ethiopische moessonregens is weggespoeld. Men schat dat in de loop van zevenduizend jaar cultivatie de Nijlvallei driehonderdmaal de oppervlakte van alle cultuurgrond van Europa ten geschenke kreeg. Tot de Aswan-dam in 1971 gebouwd was, zwol de stroom in augustus door regens en smeltende sneeuw op de bergen van Ethiopië. Ze overstroomde dan het grootste gedeelte van het dal en legde op de rand van de woestijn een vruchtbaar laagje slib neer. Daarop zaaide de Egyptische boer gedurende ten minste 7000 jaar. Langs deze groenstrook ontsproten gewassen en culturen (in alle betekenissen van het woord). De plotse overgang tussen bouwland en woestijn bezorgt de bezoeker bijna rillingen. De vruchtbare grond noemde men vroeger het Zwarte Land, de woestijn het Rode Land. Het Zwarte Land betekende leven, het Rode Land was het rijk des doods. daar kwamen de piramiden, graftempels en - tomben van farao’s en delen, alsmede de dodenakkers van de armen. Hiërogliefen volgden op het Summerisch schrift Het schrift werd overgenomen van de Mesopotamiërs. Het hiëroglifisch schrift bevat beeldtekens, zoals het eerste Sumerisch schrift, om begrippen en klanken weer te geven. Het verschilt echter van het spijkerschrift, zodat wordt aangenomen dat ‘de verfijning’ ervan "made in Egypt" is. De oudste en nog niet volledig ontcijferde geschriften bestaan uit historische verslagen. Het schrift ontwikkelde zich tussen 3200 en 2800. Tijdens de veldtocht van Napoleon in Egypte werd de Steen van Rosette ontdekt toen soldaten hun verdedigingsgordel uitgroeven. Deze steen is zo groot als een tafelblad en bevat drie soorten schrift, waaronder het Grieks. De Fransman Jean-François Champollion was de eerste die de hiërogliefen wist te ontcijferen. Na de kleitabletten volgde de papyrus De Oude Egyptenaren kenden niet minder dan 800 beeldtekens. Sommigen geraakten in onbruik, maar herhaaldelijk ontstonden er nieuwe. Voor archeologen is dit een geschenk uit de hemel want zo kunnen ze makkelijker de ouderdom van een document of een inscriptie bepalen. Het woord hiero-lyphoi is Grieks en betekent 'gebeitelde heilige tekens'. De Egyptenaren leerden het Sumerische schrift met pictogrammen rond 3200 voor onze tijdrekening kennen. Toch ontwierpen de Egyptische priesters een eigen schrift: het hiërogliefenschrift. Net als in Mesopotamia stelden de eerste hiërogliefen voorwerpen of gedachten voor, maar stilaan begonnen sommige hiërogliefen naar bepaalde klanken te verwijzen. Zo verwees een liggende leeuw naar de klank 'l'. Benevens klanken, werden ook lettergrepen of woorden weergeven. Zo ontstond een ingewikkeld schrift. Alleen ingewijden zoals tempelpriesters en schrijvers konden het gebruiken. Na 2900 voor onze tijdrekening groeide uit het hiërogliefenschrift een eenvoudigere schriftvorm voor dagelijks gebruik. Zowel het spijkerschrift als de hiërogliefen hadden één groot probleem: je moest een heel groot aantal lettertekens kennen. Ook de Chinese taal lijdt daaraan nog met haar ruim 30.000 lettertekens. Bij de Egyptenaren waren de schrijvers erg belangrijke personen. Als schrijver kon je ambtenaar van de farao worden. Deze had nood aan heel wat schrijvers om alle gegevens bij te houden. Schrijvers genoten ook heel wat voordelen. Zo moesten ze bijvoorbeeld geen belastingen betalen. Het beroep ging, zoals de meeste beroepen, over van vader op zoon. Het had natuurlijk zijn voordelen. De kennis en de macht die erbij hoorden, bleven in een kleine bevoorrechte groep. Tempelscholen Er waren tevens tempelscholen waar jongeren van hun 10de af terechtkonden. De leraren waren oude ambtenaren of priesters. Zij konden er eveneens wiskunde, sterrenkunde of landmeetkunde studeren. Na de hiërogliefen kwam er ook het hiëratisch schrift dat voor het dagelijks gebruik werd aangewend en o.m. voor de beschrijving van papyrusvellen met rietpenselen. Nadien volgde het demotisch schrift dat alleen diende voor officiële documenten en dat sterk vereenvoudigd was. Het bestond in feite alleen nog uit strepen. De drie schriften bleven in gebruik tot in de 3de eeuw. Nadien werd het Egyptisch in Griekse letters geschreven. Na de klei ontdekte men de papyrus. Het merg uit de metershoge stengels werd in repen gesneden en deze werden kruiselings over elkaar gelegd, gedroogd en geplet tot vellen, die men aan elkaar lijmde tot lange stroken. Ons woord papier stamt af van papyrus. In de prehistorie werden doden begraven in uitgegraven zandkuilen. Het droge klimaat verhinderde het volledig vergaan van de lichamen en sommigen behielden huid en haar. Hierdoor ontsproot wellicht het idee vooraanstaanden te balsemen. In de archaïsche periode (3200-2800 voor onze jaartelling) werden die begraven in "mastaba's", lage, rechthoekige uit steenblokken opgebouwde tomben met een platte bovenkant en schuine wanden. Ze bevatten voedsel, huisraad, wapens en sieraden. In een aparte kapel kon men offers aan de dode brengen. Het lichaam werd bijgezet in een ondergrondse grafkamer en een schijndeur liet hem toe de offers in ontvangst te nemen. De nieuwe materialen van het Oude Rijk In het Oude Rijk, de eerste grote penode van de Egyptische beschaving, werd steen gebruikt voor het optrekken van een volledig bouwwerk. Farao Zoser (Djoser) bouwde in 2780 voor onze jaartelling, met de hulp van bouwmeester Imhotep, bij Sakkara (en de hoofdstad Memphis) de Trappiramide. In het begin was dit bouwwerk een mastaba, maar werd vergroot tot een zestrappig bouwwerk van 60 meter hoog met een basis van 110 op 120 meter. De onderstructuur bestaat uit een ingewikkeld systeem van onderaardse gangen en zalen en een centrale schacht van 25 meter diep. Op de bodem is de grafkamer, die gebouwd werd in graniet van Aswan. In het totaal werden een tachtigtal piramiden ontdekt, maar meestal zijn het slechts schamele overblijfselen. In het Oude Rijk was de piramide meestal omgeven door een omheining. In vele gevallen was zij op een hoger gelegen deel van de woestijn gebouwd. De Dodentempel lag vlakbij. Het graf lag meestal onder de piramide. Een statige weg leidde naar de Daltempel, een paviljoen dat vermoedelijk via een kanaal met de Nijl verbonden was. De eerste geometrische piramide was de Nieuwe Steenpiramide van Dahsur. Ze is 220 meter breed en 104 meter hoog. Aangenomen wordt dat ze dagtekent van het bewind van farao Snefru. De Trappenpiramide bevindt zich op een terrein waarvan de zijkanten 544 bij 277 meter meten. Het is het oudste stenen monument ter wereld. Honderd jaar later ontstond de eerste echte piramide en bevond de grafkamer zich niet ondergronds, maar in het hart van het bouwwerk. Ze werd tegen rovers beschermd door massieve blokken kalksteen die gemiddeld 2,5 ton wogen. Zeven Wereldwonderen Tot de grote Egyptische erfenis behoren de piramiden van Giza één van de zeven wereldwonderen. AI 4500 jaar bewaakt de Sfinx de piramide van Chefren (zoon van Cheops) te Giza. Zij is 73 meter lang en 20 meter hoog en stelt Chefren voor met het lichaam van een leeuw, symbool van de angstaanjagende kracht van de vorst. De piramide zelf is de best bewaarde van allen. Ze bevat ook nog de Dodentempel langs de oostzijde, de lange weg die van het Nijldal naar het complex leidde en bovendien de tempel zelf in het dal waarin de farao gebalsemd werd. De derde piramide is die van Mykerinos, zoon van Chefren. Zij is half zo groot als de grote piramide van Cheops. De kalksteen voor de bouw van Sfinx en piramiden werd aangevoerd uit de Mukatam-heuvels ten oosten van Cairo. Het graniet en andere harde gesteenten kwamen uit Aswan, 700 kilometer stroomafwaarts op de Nijl gelegen. De blokken werden per boot aangevoerd, vervolgens op houten stammen voortgerold en dan via permanent bevochtigde sleephellingen van kleisteen omhoog getrokken. De farao was ook een bemiddelaar Katrol, lier en hijskraan waren nog onbekende werktuigen. Hefbomen kenden de bouwers al wel. De touwen werden vervaardigd van gevlochten papyrus. Bouwafwerking en decoratie gebeurden altijd van boven naar onder. De arbeiders waren geen slaven, maar Egyptenaren zelf die hun taak vermoedelijk beschouwden als een daad van religieuze toewijding aan de farao, de incarnatie van hemelgod Horus, zelf de kleinzoon van Osiris. Van de farao werd daarom verwacht dat hij ook alles in stand hield, zoals het was bij de schepping. Hij moest zich niet alleen bekommeren om de sociale en politieke structuur. Ook de hemellichamen, de wetten van de natuur en vooral de stand van het Nijlwater en de wisseling van de seizoenen moest hij de gaten houden. De landbouw, en dus de voeding, waren immers altijd afhankelijk van het gedrag van de Nijl. De stand van het water was ook belangrijk voor het vervoer van de granieten blokken die men nodig had om piramides of obelisken op te trekken. De farao was de enige die de goden kon bereiken en moest voor zijn volk bij hen bemiddelen door het juiste ritueel uit te voeren en de vereiste offers te brengen. Meteen was hij ook opperpriester en benoemde hij alle priesters in de tempels. De macht van de farao was absoluut, hoewel hij - gezien zijn diverse taken en verantwoordelijkheden - het dagelijks bestuur moest overdragen aan een vizier en een snel groeiend leger ambtenaren. Bij de vizier berustte ook de rechtspraak. Hij oordeelde over de lijfstraffen en de doodstraffen. Schuldigen werden met behulp van orakels aangewezen en het duurde vele uren en soms dagen eer een vonnis werd uitgesproken. De arbeiders en ambachtslieden beschikten al over een grote verscheidenheid aan werktuigen. De meeste waren van hout en steen. Maar met metalen werktuigen kon natuurlijk een betere afwerking worden bekomen. De eerste werktuigen waren vervaardigd uit koper. Koper is echter een zacht metaal en ging dus snel stuk. Koper voor de rijken Omstreeks 3000 voor onze tijdrekening experimenteerden de Oude Egyptenaren door bij het koper tin toe te voegen. Dit leverde het brons op. Brons is veel harder en werd van 2700 voor onze tijdrekening af in Egypte en de landen van het oostelijke Middellandse - Zeegebied meer en meer gebruikt. De Steentijd was ten einde. Toch bleef men in de Bronstijd ook nog stenen werktuigen hanteren omdat brons voor velen een nog onbetaalbaar metaal was. Alleen een beperkte groep Egyptenaren, die rijk genoeg was, kon zich dus koperen en nadien ook bronzen gebruiksvoorwerpen zoals bekers en 'spiegels' veroorloven. Zo zorgde metaal ervoor dat het verschil tussen arm en rijk groter werd. Het brons bleef gedurende meer dan 1500 jaar het belangrijkste metaal. Toch werden er nog andere metalen bewerkt. Goud en zilver zijn zachte metalen en kwamen dus in aanmerking voor het vervaardigen van mooie en dure juwelen of siervoorwerpen. Wie handelaar, mijnwerker of bronsgieter was, genoot veel aanzien. Vanuit hun woonwijken groeide een macht en een rijkdom die groter waren dan die van de boerenbevolking. De nieuwe rijken wilden, zoals kleine farao's, hun rijkdom ook tonen. Boven hun graf lieten ze nu een heuvel aanleggen om hun belangrijkheid te onderstrepen. In sommige van die graven zijn ware schatten aan grafgiften teruggevonden. Jagers werden stadsbewoners De vorm van de piramiden is nog een raadsel. Aangenomen wordt dat de trappiramide een trap naar de zon is, naar de hemel dus. De schuine zijkanten zouden de zonnestralen symboliseren langs dewelke de farao naar de zon opsteeg. De farao was immers goddelijk en werd bij zijn leven beschouwd als de incarnatie van hemelgod Horus. Bij zijn dood ging hij aankloppen bij Re, de zonnegod. Dan bezeilde hij de hemelen in zijn hemelboot. De voorhistorische bewoners waren jagers en herders. Zowat 5000 jaar voor Christus daalden ze uit de woestijn af naar het Nijldal. Ze leerden graan zaaien in het slib en behalve schapen, geiten en runderen fokten ze honden voor de jacht en ezels voor het transport. Ze leerden vlas verbouwen en verwerken, bakten potten en woonden in onderkomens van leem en riet. Er ontstond een geordende gemeenschap. TERUG |
EGYPTE Main Page |